Aan de raad voor maatschappelijk welzijn wordt voorgesteld het arbeidsreglement aan te passen, meer bepaald de wijziging van het artikel 6, 1° en artikel 15,§1, lid 2 betreffende de referentieperiodes in het kader van de arbeidstijdenwet.
Volgens de Arbeidstijdenwet mogen personeelsleden niet meer dan gemiddeld 38 uren per week werken over een referentieperiode van vier maanden. In onze organisatie is de arbeidstijdenwet van toepassing op alle personeelsleden met uitzondering van het personeel van de cultuurdienst en de dienst IBO, zij ressorteren onder de arbeidswet.
De Arbeidstijdenwet bevat over de referentieperiode zelf geen nadere bepalingen. We kunnen er van uitgaan dat de betrokken werkgever die zelf kan bepalen en zelfs kan differentiëren per personeelslid. Het is dus aan de werkgever om te zorgen voor een afdoend systeem dat de referentieperiode correct registreert en, wanneer dit vereist is, inhaalrust toekent binnen die periode van vier maanden. In de huidige bepalingen is de referentieperiode vastgelegd in de rechtspositieregeling en het arbeidsreglement als volgt:
Verschillende diensten hebben aangegeven dat het moeilijk is om de meeruren gemaakt tijdens de zomermaanden en die recht geven op inhaalrust, op tijd te recupereren.
Door het verschuiven van de referentieperiode tot een maand later krijgen personeelsleden een maand extra na de zomermaanden om meeruren te recupereren. De verschuiving zou gebeuren als volgt:
Artikel 1 - Gaat akkoord met de aanpassing van artikel 6, 1° van het arbeidsreglement van het OCMW als volgt:
“1° Regeling op basis van de arbeidstijdenwet:
De referentieperiode waarover de wekelijkse arbeidsduur moet worden geëerbiedigd bedraagt telkens een periode van 4 maanden: februari – mei, juni – september, oktober – januari. “
Artikel 2 - Gaat akkoord met de aanpassing van artikel 15, §1, lid 2 van het arbeidsreglement van het OCMW als volgt:
“Overuren worden gecompenseerd door inhaalrust die gelijk is aan de duur van de overuren. Deze inhaalrust dient opgenomen te worden binnen een referentieperiode van 4 maanden:
februari – mei, juni – september, oktober – januari.
Artikel 3 - Maakt deze beslissing, overeenkomst artikel 286 en 287 van het Decreet over het lokaal bestuur, binnen de 10 dagen bekend op de gemeentelijke website en brengt de toezichthoudende overheid, overeenkomstig artikel 330 van het Decreet over het lokaal bestuur hiervan dezelfde dag op de hoogte.